Open Monumenten Dag
Op zondag 15 september vieren we Open Monumentendag in de gemeente Eijsden-Margraten. Verschillende monumenten en bijzondere plekken zijn die dag geopend voor publiek. In diezelfde week staan we in onze gemeente ook stil bij 80 jaar vrijheid. Daarom heeft het Open Monumentendag comité ook een aantal bijzondere verhalen over vrijheid verzameld.
Deze verhalen vind je in het boekje ‘Verhalen over Vrijheid’. Het boekje is samen met de bijbehorende set ansichtkaarten gratis af te halen op verschillende Open Monumentendag locaties. Plan je bezoek via de Open Monumentendag app op je telefoon, of ga naar www.openmonumentendag.nl.
De lange versies van de Verhalen over Vrijheid vind je hieronder.
PIERRE COENEN, SLEUTELFIGUUR IN HET VERZET IN ZUID-LIMBURG IN WO-2
Een vertrouwd beeld in de jaren van de Tweede Wereldoorlog: de koster-organist van de kerk van Banholt fietsend door het Zuid-Limburgse heuvelland. Bij dag maar ook bij nacht en ontij: fietsend van kerk naar kapel naar klooster naar pastorie en parochiehuis. Pierre Coenen verzamelde kaarsenstompjes, die hij thuis omsmolt tot nieuwe kaarsen en boenwas. Die verkocht hij weer aan kosters, religieuzen en geestelijken in de regio. Het was een schamel neveninkomen voor zijn jonge gezin.
In feite was het een dekmantel. De koster-organist van de Sint-Gerlachuskerk verspreidde valse persoonsbewijzen, distributiebonnen en oranjepropaganda. Maar vooral regelde hij de nachtelijke voettochten van groepjes onderduikers en vluchtelingen door heel Zuid-Limburg, naar schuilplaatsen en grensovergangen. Pierre Coenen (1913-1981), een van de zonen uit de beroemde verzetsfamilie Coenen uit Simpelveld, opereerde als lid van verschillende ondergrondse netwerken in Zuid-Limburg.
In het begin van de oorlog waren het overwegend enkelingen. De koster-organist vond ze zittend achter in de kerk: krijgsgevangenen, gevlucht uit Duitse kampen of ontsnapt uit transporten. Pierre bood hulp, samen met zijn vrouw, gesteund door de pastoor van Banholt en enkele vertrouwelingen. De kolenkelder onder het Patronaat werd vluchtelingenkelder. Van hieruit vonden de nachtelijke tochten plaats door zuidelijk Zuid-Limburg, naar grensovergangen op vele plaatsen tussen Mesch en Teuven.
Eenlingen bleven zich aanmelden gedurende de hele oorlog. In latere oorlogsjaren presenteerden zich, behalve gevluchte krijgsgevangenen, ook arbeidsweigeraars en stakers, studenten, Joden, verzetswerkers die in de problemen waren gekomen, piloten en boordpersoneel van neergestorte geallieerde vliegtuigen en anderen. Al gauw arriveerden echter ook meer vluchtelingen in groepen in Banholt. Zo kwamen groepjes onderduikers uit Holland naar Banholt-Mheer en naar de vele grensdorpen in Zuid-Limburg. Kosters-organisten in de grensregio, die elkaar geregeld troffen, en veel kapelaans die in de illegaliteit zaten, stuurden groepjes vluchtelingen naar Banholt. Ten slotte ontving Pierre Coenen ook veel vluchtelingen vanuit oostelijk Zuid-Limburg. In de grote drukkerij van Coenen in Simpelveld werden vluchtelingen samengebracht door het ondergrondse verzet in heel Oost-Limburg.
In Banholt werden de vluchtelingen ondergebracht in de kolenkelder van het Patronaat. Hier konden zij enigszins tot rust komen. Meestal hadden de mensen gevangeniskleren of militaire tenues al kunnen inruilen voor burgerkleding. Indien nodig, kregen zij medische zorg. In Banholt (en ook aan de Belgische kant van de grens) werden de nodige persoonsdocumenten verstrekt. Als alle betrokken verzetsgroepen aan beide kanten van de grens het groene licht hadden gegeven, werd de nachtelijke voettocht door het Zuid-Limburgse landschap naar grensovergangen ondernomen.
Voor het goede verloop van deze reddingsacties was een goede samenwerking met verzetsgroepen in de regio van levensbelang. Pierre Coenen werkte nauw samen met de passeursgroep in Slenaken: een hecht, goed georganiseerd en efficiënt team. De groep werd geleid door commiezen, grenswachten die daar gestationeerd waren. De passage van de vluchtelingen langs smokkelpaden over de landsgrens werd uitgevoerd met de hulp van twee boerenfamilies, een aan de Nederlandse en een aan de Belgische kant van de grens. Ook de Belgische verzetsgroep die de vluchtelingen overnam, was strak georganiseerd en werkte zeer adequaat.
Behalve met Slenaken, werkte Pierre Coenen ook nauw samen met het klooster in Hoogcruts, waarvan enkele paters zeer actief waren in het ondergronds verzet. Tot zijn vertrouwde medewerkers behoorden verder ook enkele marechaussees die in Noorbeek gestationeerd waren. Zij hadden hun eigen smokkelroutes over de grens en eigen contacten bij de Belgische ondergrondse.
Toen het verzetswerk in Limburg zich formeel ging organiseren, in 1943, werd Pierre Coenen hoofd van de Landelijke Organisatie in Banholt-Mheer. Als zodanig maakte hij deel uit van twee districten, Maastricht en Gulpen. In het district Maastricht was Pierre rayonhoofd van het rayon St.-Geertruid, Mheer, Noorbeek, Hoogcruts en Slenaken. Voor het district Gulpen was hij de contactman tussen Gulpen en de grensovergangen bij Mheer, Noorbeek en Slenaken. Meer in het algemeen fungeerde Pierre als verbindingsman tussen de districten Maastricht, Gulpen, Heerlen en twee verzetsorganisaties in België. De contacten tussen al die verzetshaarden onderhield hij per fiets, onder het mom van kaarsen en boenwas.
Tegen het einde van de oorlog trof een vreselijk ongeluk het gezin Coenen. Bij het smelten van de kaarsenstompjes sloeg de vlam in de ketel. Het jongste meisje overleed aan haar verbrandingen. De vader liep erge brandwonden op.
In alle netwerken waarvan Pierre deel heeft uitgemaakt, is verraad gepleegd. Als de oorlog twee weken langer had geduurd, had Hauptscharführer Richard Nitsch al die netwerken opgerold, beweerde deze later. Ten slotte vreesde Pierre voor zijn leven en voor dat van zijn gezinsleden. De koster-organist bewaarde zijn karabijn binnen handbereik: tussen de orgelpijpen.
Pierre Coenen, de koster-organist van de kerk van Banholt, heeft altijd Nederlandse en Belgische onderscheidingen geweigerd. ‘De dappersten liggen daar,’ zei hij dikwijls, naar de grond wijzend. Aan de verzetsman Pierre Coenen is op 25 oktober 1983 postuum het Verzetsherdenkingskruis met Oorkonde uitgereikt. De Verzetsplaquette in Banholt werd onthuld op 13 september 2021.
BRON: Harry van der Bruggen, Pierre Coenen: Koster, organist, verzetsman. De Sint-Gerlachusparochie in Banholt tijdens de Tweede Wereldoorlog (Kerkrade 2019)
RECTIFICATIE: In het drukwerk van Open Monumentendag staat de naam van de fotograaf bij dit verhaal helaas verkeerd gespeld. De juiste spelling is: Jef Troisfontaine.
Daniel Jr. is op 11 oktober 1914 geboren als oudste zoon van Daniel en Bertha Pearson. Op 24 april 1920 zag zijn broer Harold het levenslicht, gevolgd door zijn broer Kenneth in 1921 en zijn zuster Anne in 1933. Daniel Sr. en Bertha zijn beiden afkomstig uit Blackburn, Lancashire in Engeland, terwijl hun vier kinderen geboren zijn in New Bedford, Bristol in de Verenigde Staten. Daniel Jr. trouwt in 1939 met Hilda Greaves, die geboortig is in Lancashire in Engeland. In 1943 wordt hun dochter Carolyn geboren.
Op 15 september 1943 treedt Daniel Jr. in dienst. Hij meldt zich in Boston, Massachusetts en krijgt het ‘’Army Serial Number” 31421262. Daniel Jr. heeft twee jaar highschool gevolgd. Hij is op dat moment manager bij een spaarbank. Hij is verder vrijmetselaar en lid van de St. Andrew’s Episcopical Church.
Zijn basistraining als soldaat vindt plaats in Camp Blanding in Florida. Op 12 februari 1944 verlaat het 119e regiment de haven van Boston op het troepentransportschip Brazil. Na de aankomst op 23 april in Liverpool volgt een treinreis naar zuidoost Engeland. Na de plaatsen Rustington , Middleton-on -Sea en Little Hampton worden de soldaten verder getraind in onder anderen het vechten met een mes en bajonet, ’dirty fighting’, het vernielen van apparatuur, chemische oorlogsvoering en het herkennen van vliegtuigen. Op 3 april verhuist het regiment naar de omgeving van Chalfont St. Giles en Stoke Poges in Buckinghamshire.
Bijzonder is de ontmoeting met de Engelse generaal Montgomery op 15 april in de buurt van Beaconsfield. Diens toespraak maakt grote indruk. Het einddoel van de reis door Engeland is Southampton. Hier wordt het regiment ingescheept. Op 13 juni, enkele dagen na D-day komen de soldaten aan op Omaha Beach. Van hieruit begint het 119e regiment aan een opmars door Frankrijk.
Op 2 augustus steekt het regiment als een van de eerste geallieerde legeronderdelen de grens met België over. Deze eer moeten zij echter delen met soldaten van de 79ste divisie. Dinsdag 12 september worden ’s-Gravenvoeren, Mheer en Banholt bevrijd. Nu heeft het 119e regiment alleen de eer om als eerste een door de Duitsers bezet land in te vallen. Het bataljon graaft zich in bij Banholt. Op 13 september vervolgen de soldaten hun weg richting Termaar.
In de buurt van de Bredeweg raakt Daniel Pearson Jr. ernstig gewond door een granaatscherf in zijn borst. Hij overlijdt op 14 september, een dag voordat hij een jaar bij het leger zou zijn en minder dan een maand voor zijn dertigste levensjaar.
Daniel wordt op 15 september om 10 uur begraven op de tijdelijke begraafplaats in Fosses-la-Ville, in de provincie Namen in België. In 1948 wordt Daniel op verzoek van zijn echtgenote definitief aan de aarde toevertrouwd op de Amerikaanse begraafplaats in Henri-Chapelle(B). Zijn graf is gemarkeerd met een wit kruis met het opschrift DANIEL PEARSON JR PVT INF 119 30 DIV MASSACHUSETTS SEPT 13 1944 en bevindt zich in vak G, rij 2, op nummer 20. Omdat Daniel gewond is geraakt toen hij in het Amerikaanse leger diende, wordt hij onderscheiden met het Purple Heart.
Bij het overlijden van Daniel is zijn dochter Carolyn 16 maanden oud. Zijn broers Harold en Kenneth, die ook onder de wapenen zijn, zullen de Tweede Wereldoorlog overleven. Zijn vrouw Hilda hertrouwt met James E. Wordell en overlijdt in 2003. Dochter Carolyn trouwt met Robert Childs.
In Banholt wordt in 2019 het door architect Jeanne Dekkers ontworpen Daniel Pearson Jr. monument onthuld. Deze gedenksteen is een eerbetoon van de inwoners van Banholt en Terhorst aan de Amerikaanse bevrijders van het 119e Regiment van de 30e Infanterie Divisie "Old Hickory". Het is in het bijzonder een eerbetoon aan Daniel Pearson Jr., die overleed aan de verwondingen die hij opliep tijdens de bevrijding van Banholt.
BRON: Deze tekst kwam tot stand in overleg met Jan van Amerongen van Stichting Heemkunde Tebannet.
BEVRIJDINGSPROPAGANDA IN HOTEL BERGRUST
Op 10 mei 1940 is het gedaan met de rust in Bemelen. Om half vier ’s ochtends trekken Duitse tropen de Nederlandse grens over, en een paar uur later staan ze al bij hotel Bergrust op de stoep.
Hennie Geurten (1932), zoon van de toenmalige hotel eigenaar Jules Geurten, herinnert zich: ‘De een of andere hoge officier vestigde hier meteen een soort hoofdkwartier. Er liepen ordonnansen in en uit, en aan de straat stond een groot schoolboord waarop in grote letters de naam van het onderdeel was geschreven. Zo wisten de passerende troepen waar ze zijn moesten. We hebben die lui een paar weken in huis gehad. De officieren sliepen boven in de hotelkamers, de soldaten achter de stal in het stro. Toen het front naar het westen opschoof, vertrokken ze weer.’
Vrijwel meteen daarna meldden zich ook alweer de eerste ‘gewone’ hotelgasten in het hotel. Toerisme in oorlogstijd? Het lijkt een niet zo voor de hand liggende gedachte. Maar de Duitse bezetter gaat aanvankelijk nog uit van het idee dat het leven zo snel mogelijk zijn gewone loop weer moet hernemen. Ze zien dat als een voorwaarde om orde en rust te handhaven. Dus gaat het bedrijfsleven weer aan de slag, gaan de scholen weer open, en nemen ook hotels en restaurants hun stiel weer op. Natuurlijk krijgt het toerisme een knauw. Maar er wordt, zeker in de eerste oorlogsjaren, ondanks alle beperkingen nog wel gereisd, en mensen trekken er in de weekenden nog steeds op uit.
‘De gasten die we in die tijd kregen, waren allemaal Hollanders,’ herinnert Hennie Geurten zich. ‘Dat kon niet anders, want de grenzen waren dicht. De meesten kwamen per trein, want veel auto’s waren in beslag genomen en benzine was nauwelijks te krijgen. Er reden nog wel taxi’s, zij het mondjesmaat, met van die grote gastanks op het dak. Toen alles op de bon ging, kregen hotels en restaurants zelfs speciale bonnen om hun gasten te kunnen bedienen, afhankelijk van het aantal mensen dat ze konden plaatsen. Er kwamen ook nog steeds mensen op het terras. Ik weet nog dat voormalig minister-president Colijn, nadat hij in 1941 was opgepakt en in Valkenburg geïnterneerd werd, regelmatig door Bemelen wandelde en dan bij ons een kopje koffie kwam drinken.’
Maar het aantal gasten komt niet in de buurt van de vooroorlogse drukte, dus een vetpot is het voor Bergrust in die eerste oorlogsjaren bepaald niet. En het wordt, naarmate de oorlog vordert, alleen maar minder. De belangrijkste bron van inkomsten zijn – hoe wrang dat ook klinkt – de Duitsers, die goed voor hun inkwartiering betalen. Hennie Geurten: ‘De Duitsers betaalden goed en snel. In het begin, tenminste. Mijn vader kocht van de vergoeding voor de inkwartiering onder andere een nieuwe pick-up, een supermoderne tienplatenwisselaar. Die hadden ze hier in de omgeving nergens.’
Die nieuwe pick-up komt goed van pas bij de dansavonden die ook in de eerste oorlogsjaren nog regelmatig bij Bergrust worden gehouden. Hennie Geurten: ‘Dat mocht alleen in clubverband, en de namen van de deelnemers moesten vooraf bij de Ortskommandant in Maastricht gemeld worden. Nou ja, dat ging dus wel eens niet helemaal volgens voorschrift. Dan moest ik beneden in de bocht van de weg gaan staan om te waarschuwen als de Duitsers kwam controleren. Op Oudejaarsavond is de Sicherheitsdienst hier nog eens binnengevallen, toen moest iedereen heraus. In de sneeuw, sommige dames op hoge hakken… De pick-up werd verzegeld, de radio in beslag genomen. En we gingen zes weken op slot.’
Maar uiteindelijk keert het tij. Op 13 en 14 september 1944 wordt Bemelen bevrijd door troepen van de Amerikaanse Old Hickory-divisie. Dat betekent niet dat er meteen een einde komt aan de roerige tijden. Op 10 oktober arriveert bij Bergrust - en ook aan de overkant, bij hotel Mooi Limburg – een twintigtal nieuwe militaire gasten: een afdeling van de Dienst Psychologische Oorlogsvoering van het Amerikaanse 9de leger. Een eenheid die de vechtende soldaten aan het front ondersteunt met propaganda-acties om het moreel van de vijandelijke troepen te ondergraven en hun strijdlust te breken.
In een mobiele drukkerij, gevestigd in twee grote trucks, worden tienduizenden pamfletten gedrukt, met oproepen – in alle toonaarden – aan de Duitse troepen om zich over te geven, en wel snel, als ze hun familie nog terug willen zien. Of met dreigementen over de verschrikkingen die hen te wachten staan als ze zich door het Duitse naziregime verder laten misbruiken als Kanonenfutter (kanonnenvoer). Hennie Geurten: ‘Die pamfletten werden in granaten gestopt waar eerst de springlading uit was gehaald. De ontsteking werd dan zo afgesteld dat ze na het afvuren in de lucht boven de Duitse linies ontploften, en dan dwarrelden die pamfletten naar beneden, zodat de Duitsers iets te lezen hadden…’
Ruim een half jaar blijven de Amerikanen vanuit Bemelen opereren. Op 13 april 1945, als het front al tot ver in Duitsland is opgeschoven, vertrekt de eenheid naar Mönchengladbach. Hennie Geurten: ‘Ik kon goed opschieten met de meeste van die jongens. Vooral met de jongsten van het hele stel trok ik veel op. Twee broers, Paul en Marvin Stiley. Ze hebben het allebei overleefd. Een van hen is een hele tijd na de oorlog nog eens hier in het hotel geweest.’
BRON: Een eeuw Bergrust: Een hotel, een familie, drie generaties. Uitgave Hotel Bergrust/L. Geurten. Tekst en eindredactie: Guus Urlings/Gerda Rijpkema.
De van oorsprong Ierse Mère Angelique Brophy was zuster in het Ursulinenconvent in Eijsden. Haar herinneringen aan de oorlog heeft zij opgetekend in een uitgebreid dagboek. Dit bijzondere tijdsdocument is in 2014 vanuit het Engels vertaald door Maria Janssen-Rutten. Hieronder een fragment:
Tien minuten nadat wij op die 11e mei de H.Mis in de gang hadden bijgewoond, gaven de Duitsers ons het bevel onmiddellijk te evacueren in de richting van de Duitse grens. Met grote tegenzin deden wij wat ons werd opgedragen.
Wij begaven ons snel op weg, ieder met haar noodzakelijke bagage in een reiszak of tot een pakketje gebonden. Gelukkig hadden we allemaal een deken meegenomen voor het geval we in de openlucht zouden moeten slapen. Wij haastten ons voort in het schootsveld van twee elkaar beschietende linies totdat we midden in de Duitse linie terecht kwamen. Projectielen floten over ons heen, vliegtuigen cirkelden boven ons hoofd, auto’s claxonneerden, motorfietsen toeterden, paarden steigerden, soldaten marcheerden, kanonnen dreunden en officieren vloekten… Terwijl een eindeloze rij tanks en ander mechanisch oorlogsmaterieel een indrukwekkend spektakel vormden.
Met droefenis en afgrijzen aanschouwden we deze vernietigende dwaasheid van de moderne beschaving. Het was een treurig tafereel dat zich voor onze ogen afspeelde, want deze werkelijk zinloze vertoning was georganiseerd om de zucht naar bloed en oorlog van een krankzinnige te bevredigen.
Inmiddels waren we dwars door de vuurlinies toch bij de laatste linie terecht gekomen en terwijl we de achterhoede naderden, merkten we dat de soldaten die ’s nachts de kanonnen hadden bediend nu lagen te slapen in het gras. Intussen maakten hun kameraden het ontbijt klaar, verzorgden de paarden, maakten de kanonnen schoon of wasten en verfristen zich in de koele ochtend. En wij ploeterden voort door velden, stegen, dorpen en gehuchten. Auto’s van het Duitse Rode Kruis hielpen de zieken en ouderen en vervoerden hen door de gevarenzone. Ik moet bekennen dat het leger van de Wehrmacht meestal zeer behulpzaam was.
Vermeldenswaard is dat het grootste deel van de bevoorrading van het leger gebeurde met grote overdekte wagens, getrokken door vier of soms zelfs zes paarden. Het was dan ook niet verwonderlijk dat deze wagens op elkaar botsten op de smalle weggetjes waarover de Duitsers reden toen ze de Lage Landen binnenvielen. Ze vermeden de hoofdwegen voor het geval er mijnen lagen of waar ze vanuit een hinderlaag konden worden overvallen.
Bijna vergat ik te vermelden dat ik op die gedenkwaardige dag van de evacuatie heb voortgeploeterd met enkele Duitse zusters. De meeste van hen waren tamelijk oud en daardoor natuurlijk zeer vermoeid en totaal uitgeput. Daarom vroegen ze aan de chauffeur van de Rode Kruisauto om hen een lift te geven, waarna we in de wagen op elkaar werden gepropt. Ik stapte als laatste in en moest daardoor naast de chauffeur gaan zitten.
Deze had zijn helm op de passagiersplaats gelegd en om ruimte te maken legde ik de helm op mijn knie en streek er -onwillekeurig- overheen! … Tegelijkertijd zorgde ik ervoor dat ik mijn Britse mond hield in tegenstelling tot de Duitse zusters die erop los kwebbelden en uitweidden over de Duitse overwinningen. De chauffeur moet echter een tamelijk hoog geplaatst persoon zijn geweest, want ik herinner me nog goed zijn uitspraak: “Wir siegen uns kaputt”. “Onze overwinningen zullen onze ondergang worden”…
Later op die avond van de tweede oorlogsdag, na mijlen en mijlen te hebben afgelegd, ontmoetten wij elkaar weer in een kil gebouw dat vroeger een kerk moet zijn geweest. Er stonden nog enige banken en gelukkig ook een oude kachel. We verzamelden hout en maakten vuur, leenden bekers en kopjes van de buren en maakten koffie. De Duitse Wehrmacht die ons vriendelijk bleef bejegenen, bood ons soep aan en brood. Dit was zo hard dat het leek alsof het maanden geleden was gebakken, maar we zouden er tijdens de lange, magere jaren van de bezetting aan gewend raken. Toch waren we blij met alles, want we hadden sinds de vorige dag niets meer gegeten.
BRON: De oorlogservaringen van zuster Angelique Brophy. Geschreven door Angelique Brophy en uit het Engels vertaald door Maria Janssen-Rutten.
Onderstaand is een fragment uit ‘350 jaar Torenmolen’ over de gebeurtenissen tijdens de bevrijding van Gronsveld:
De Torenmolen in Gronsveld lag in 1940 al enige tijd stil, maar vanwege de oorlog werd er geen toestemming verleend voor restauratie. Het zou nog erger worden. De oorlogstoestand, die oorzaak was geweest van het niet herstellen van de molen, leidde ertoe, dat van deze fraaie molen nog nagenoeg alleen de romp overbleef.
De heer G. van Megen, een buurman, kwam ons met gegevens over de oorlogsschade te hulp, toen bleek dat de eigenaar J. M. Thomma, zich een en ander niet meer precies kon herinneren: ‘Het molenaarshuis van de heer Thomma, gelegen naast de Gronsveldse molen, werd sinds enkele dagen bewoond door twee families; buurman Dirix had vanwege de zwakke kelder in eigen huis met vrouw en kinderen zijn toevlucht gezocht in het veel veiliger molencomplex. De schuur, waaronder een ruime kelder lag, was leeggehaald, en de bossen stro waren hoog opgestapeld tegen de buitenkant van de schuur. Inslaande granaten zouden in het stro zeker de helft van hun kracht verliezen.
Tegen 9.30 uur in de morgen van de 13e september kwamen de eerste Duitse pelotons aan op het molenerf. Twee soldaten stelden een mitrailleur op tussen paardenstal en schuur; alle anderen, voorzien van handwapens, verdwenen aan de oostzijde van de molen om zich in te graven.
Volgens de heer van Megen vertelden de heer en mevrouw Dirix en de zoon en dochter van de heer Thomma hem het volgende:
“Omstreeks een uur die middag zaten we met twaalf personen in de schuur; lui lagen de soldaten buiten op hun post en wachtten op de dingen die komen gingen. ’t Was angstwekkend stil. Deze toestand bleef zo gedurende het eerste uur; toen hoorden wij de eerste schoten, waarvan het geluid uit de richting van Gronsveld kwam. Na enkele tellen was een fel vuurgevecht hoorbaar van mitrailleurs, geweren en licht geschut. Tegen drie uur werd alles weer stil; de Amerikanen zouden nu al in Gronsveld zijn; nu waren wij aan de beurt bevrijd te worden.”
Inderdaad hadden de eerste Amerikanen, komende uit de richting van Eckelrade, de noordkant van het dorp bereikt. Het was de A compagnie van het 105de Engineers Combat Bataljon (117 Regt.-30 Div.), die hier door enkele toegelopen burgers werd begroet. Even later trok de uit negen voertuigen bestaande kolonne van Sherman tanks, pantserwagens en twee jeeps in de richting van de molen. De infanterie bevond zich in de weilanden aan de rechterzijde van de weg; slechts een kleine groep trok lopend door de diepe greppel met de voertuigen mee.
“Er gingen ongeveer vijf minuten voorbij voordat de eerste schoten vielen. Het terrein was onoverzichtelijk door de hoge heggen; de Duitse voorposten maakten daar handig gebruik van door zich al schietend ongezien te verplaatsen. Plotseling begon een mitrailleur gelegen langs de Molenweg te schieten, gevolgd door die op het molenerf; een derde machinegeweer liet zich horen in het weiland achter de molen; ’n paar Amerikaanse gepantserde voertuigen draaiden van de weg af, reden door de weilanden tot ze de molen in zicht kregen en schoten met zware machinegeweren in de richting van de vijand bij de molen. In de schuur zaten onze twee huisgezinnen angstig bij elkaar, buiten werd hevig geschoten.”
Plotseling ontdekte de oudste zoon van de heer Thomma dat er brand was uitgebroken, de schuur stond in brand. Hij vertelde: “We moesten er uit; samen zijn we naar buiten gelopen, het stro tegen de buitenmuur van de schuur stond in vuur en vlam; met z’n allen zijn we veilig in de molenbelt aangekomen. Omdat we bang waren dat door poort heen geschoten werd, zijn we met z’n twaalven op de stenen trap naar de eerste verdieping gaan zitten. Hoelang we daar gezeten hebben, is niet precies te zeggen. Toen ineens van boven uit de molen rook naar beneden kwam, raakte iedereen in paniek. De molen stond in brand en we durfden niet door de poort naar buiten vanwege het aanhoudend schieten.” De heer Dirix heeft toen aan de westkant het verweerde raam met kozijn eruit getrokken en enkele mergelblokken los geslagen. Een voor een is men toen naar buiten geklommen.
“Vlak voor ons waren de Amerikanen; ze zaten in de greppel langs de Molenweg. Midden op de weg stond een Sherman tank met aan de voorkant een grote schop. Terwijl nog steeds geschoten werd, liepen we in de richting van het honderd meter verder gelegen huis van rijksveldwachter Houtermans. Daarvoor moesten we eerste met z’n allen over de heg. De Amerikanen maakten gebaren met hun handen dat we moesten gaan liggen, maar in paniek liepen wij verder midden door een veld met “kroten” (bieten).
Buiten adem hebben we allen de veldwachterswoning bereikt. Even later konden we door een klein raam zien hoe de molenkap aan ’t branden was. Plotseling kwam de bovenste wiek in een regen van vonken naar beneden en viel net voor het raampje, waar we enkele minuten geleden doorheen gekropen waren.”
De strijd was afgelopen; bij de molen werden enkele Duitsers gevangengenomen. Het was bijna half zes toen de Gronsveldse brandweer, twaalf man sterk, bij de molen aankwam. De hele weg hadden zij ’t wagentje met handpompen moeten trekken. De molen zonder kap leek op een dikke rokende schoorsteen; veel te blussen was er niet. De smeulende balken en resten van de stal, evenals het houtwerk in de molen werden bespoten. Daarna keerden allen terug naar het dorp om de bevrijding te vieren.
13 september 1944 was voor veel bewoners van Zuid-Limburg een gelukkige dag, want hij bracht de lang afgewachte bevrijding. Voor de molen was het een ongeluksdag.
BRON Tekst: 350 jaar Torenmolen, een uitgave van Molenstichting Limburg. Deze tekst kwam tot stand in overleg met Jo Meessen, eigenaar van de Torenmolen.
BRON Foto: Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer: 44.568
EEN EERBETOON AAN WILLIAM SNYDER.
Hieronder volgt een fragment uit de oorlogsherinneringen van Jean Frints, die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog als jonge jongen op een boerderij in Groot-Welsden woonde:
Voor mij begon de oorlog op 10 mei 1940, toen ik bij het opkomen van de zon samen met mijn broers en zussen Ger, Truus, Dora, Pie en Bertineke luisterde en keek naar onbekende vliegtuigen. Dit deed ik op dezelfde slaapkamer als waar later William en de officieren zouden bivakkeren.
Groente en fruit was het eerste wat de Duitsers in beslag namen. Het was zelfs zo erg dat er aan het einde van de oorlog geen klompen meer waren omdat al het hout van de Liempdense wilg en de populier uitsluitend bestemd was voor de kistjes voor groente en fruit. Melk, boter en eieren werden schaars en overal stonden melkbussen te wachten om door de jongens Kleijnen met paard en wagen naar Maastricht gebracht te worden.
Achteraf gezien was het indrukwekkend hoe een hele gemeenschap zich wist aan te passen aan de omstandigheden. In onze straat werden de groentetuinen intensief benut. En dit allemaal buiten de normale werktijden om. Valfruit werd volledig benut voor stroop. Hout was nodig voor koken, stoken en bakken, maar het kappen van bomen mocht niet zomaar. Er werd geïmproviseerd. Zo werd een grote es, die zogenaamd dreigde om te vallen, door drie families gezamenlijk geveld en gestript. Ook de hele grote wortelkluit werd volledig gekloofd.
De hele buurt was in het najaar van 1944 druk bezig om de lang verlaten grotten open te leggen. Gelukkig kwamen de Amerikanen onverwacht snel. De terugtrekkende Duitse soldaten bewogen zich in grote getalen via de Rijksweg naar de “Heimat”. Ook in Groot Welsden werden de laatste bezittingen door hen opgeëist, soms met enig geweld. Zo verdwenen onze laatste ham en de fietsen. Het hielp wel toen mijn vader een oud bord met daarop “mond-en-klauwzeer” op de schuurdeur hing. Voor “Seuche” hadden de Duitsers na Rusland een heilig ontzag.
Ik herinner mij nog goed dat twee Amerikaanse jagers met donderend lawaai boven Groot Welsden kwamen aanvliegen, draaiend voor een nieuwe aanval op de colonnes terugtrekkende Duitsers. Anders dan op de films te zien is, vielen deze jagers niet aan in de lengte van de wegen, maar vanuit Honthem, beschermd door de hoge haag van Canadese populieren. Voor mij is de ingang van de Amerikaanse begraafplaats altijd verbonden met deze actie. Temeer omdat wij als 14-jarigen meteen gingen kijken waar dat schieten vandaan kwam.
Op de plaats waar nu rokende voertuigen stonden, waren wij de dag ervoor nog gaan kijken naar de mannen van Margraten die verplicht aan het spitten waren gezet. Ook onze onderwijzer, de heer Lomans, had daar een schuttersput gegraven. Dat was me opgevallen omdat hij, anders dan de blinkende schop van mijn vader, een verroest exemplaar hanteerde, en gekleed was in dezelfde broek en schoenen als waarmee hij voor de klas stond.
Op het eind van de Duitse bezetting zaten wij met onze buren in de bietenkelder. In de schuur ernaast zaten Duitse soldaten. Op een ochtend heerste er diepe rust en waren onze vijanden vertrokken.
William was tijdens de bevrijding in 1944 als jonge luitenant via Normandië naar Margraten gekomen en samen met vier officieren bij ons thuis in de ouderslaapkamer ingekwartierd. In deze kamer kon namelijk net als in de keuken gestookt worden. In de schuur en op de hooizolder bivakkeerden zo’n 75 infanteristen en dat alles in de allerbeste verstandhouding. Men kon zich geen betere gasten wensen!
William en de officieren maakten graag een praatje met mijn moeder in het Frans en in het Engels. Mijn oudste broer Ger, slim als hij was, pikte er heel wat van op. Mijn zussen Truus en Dora waren vooral benieuwd naar de telefoon op de eerste verdieping en kregen het voor elkaar om daar met een wondje van niets verbonden te worden.
Ik zat in die tijd in Maastricht op school en leerde er enkele woorden Engels en dat was vooral voor William belangrijk, het was alsof hij met zijn broers Monroe en Graham babbelde. Ik probeerde ook zoveel mogelijk thuis te zijn en in plaats van over te blijven bij mijn tante Anneke in Scharn, liep ik liever 22 km op en neer om met William te praten. Ik was dan ook erg blij dat hij het adres van zijn echtgenote voor mij had achtergelaten, zodat we na de oorlog met elkaar zouden kunnen schrijven.
Enkele weken later, in het voorjaar van 1945, vertrok ik met een stel jongens vanuit de Mergeldel in Groot Welsden naar de Amerikaanse begraafplaats in Margraten. Op dat moment waren daar al vele militairen begraven. Het was een zondagmiddag. Wij waren met zijn vieren: de jongens Kleijnen, mijn neef Jules (zoon van Sjeng, de jongste broer van mijn vader) en ik. Het was nog geen kilometer lopen als je door de velden liep.
Op die zondagmiddag was er niemand te zien op het kerkhof zodat we vrijuit konden snuffelen. Vooraan troffen we een canvas legertent aan en hier lagen soldatenspullen in. Onder andere een puntgaaf armbandkompas. Ook vonden we een lijst met namen van overledenen. Ik keek erin – ik weet niet meer waarom – en zag opeens de naar “William H. Snyder Jr.” De William H. Snyder die enkele weken tevoren vanuit ons huis in Groot Welsden nummer 11 was vertrokken!
Omdat ik toen William bij ons vertrok op weg was naar school in Maastricht, heb ik toen jammer genoeg geen afscheid kunnen nemen. Hij had wel het adres van zijn echtgenote achtergelaten met wie hij voor zijn vertrek naar Europa was getrouwd. Die bewuste zondagmiddag werd mij door de overlijdenslijst in die canvastent duidelijk dat ik niet meer met William zou kunnen schrijven. Na de vondst van de overlijdenslijst werd er meteen een brief naar zijn familie gestuurd. De eerste brief ging naar de weduwe. We kregen een brief terug van de moeder van William:
“My daughter-in-law gave me your kind letter and it was good to hear from somebody who met my dear boy. (…) It was a heart-breaking moment when is commanding officer wrote: “W.H. Snyder passed the Rhine near Walsum, Germany; he met some snipers in their foxholes and was shot in his head and died instantly.” … Er volgden nog vele brieven uit Amerika.
Ik heb het altijd een grote eer gevonden om via de adoptie van zijn graf William te blijven herdenken. Ik ben dan ook ontzettend blij dat de dochter van mijn zus Dora de adoptie van het graf van William overneemt. Zij heeft ook vroeger als kind al een boeket bloemen neergelegd bij het graf van William tijdens Memorial Day.
Ik schrijf dit verhaal met groot genoegen, mede omdat er in Margraten en ook elders mensen zijn die belangeloos hun tijd en enthousiasme in ons kerkhof steken. Het Amerikaanse kerkhof dat zo onlosmakelijk verbonden is met Margraten is voor mij belangrijk. Niet alleen om dat William er begraven ligt. Het is een van de weinige overgebleven getuigenissen van de Tweede Wereldoorlog. Ik hoop dat door het Amerikaanse kerkhof en de verhalen over soldaten als William deze periode in onze geschiedenis nooit vergeten wordt.
BRON: Het hele verhaal, geschreven door Jean Frints is gepubliceerd in het jaarboek Op de Huugte 2015 van Heemkunde Vereniging Margraten. Deze versie van de tekst is tot stand gekomen in overleg met Caren Frijnts en Hub Huijnen.
DE VLAG IN DE MEI-DEN
Fragment uit: Herinneringen uit mijn leven, door Leo Wouters.
Het is 12 september 1944. Het kanonnengebulder komt hoe langer hoe dichterbij. Dan plots om 13.30 uur ‘s middags vallen de granaten in de weiden en tuinen. Huizen worden nog niet geraakt. We gaan vlug de kelder in, als we horen hoe granaatscherven een ruit van een slaapkamerraam vernielen en een stuk hout uit de deurpost slaan. De granaten fluiten en kraken! Een laatste wagen met Duitse gewonde soldaten trok voorbij. Verschillende met doorbloede doeken om het hoofd en om de armen of benen. Ze waarschuwden me nog naar binnen te gaan, want de Amerikaanse troepen schoten maar raak! Nou dat deed ik dan ook. We hoorden ondertussen een ononderbroken geroffel van machinegeweren en stenguns. Alle taluds met struiken, alle bosjes werden berateld, voor het geval er soms nog Duitsers zouden zitten. Het leek wel of er een troep trommelslagers dof zaten te roffelen. Ook een machtig gebrom en dreun kwam naderbij!
Opeens was het stil en we hoorden buiten geschuifel van schoenen en zacht praten. Ik deed voorzichtig de kelderdeur open en waagde me naar buiten. Daar waren ze, de Amerikanen! Links en rechts van de weg kwamen ze op hun rubberzolen Mheer binnen. Bepakt en bezakt trokken ze voorbij en wenkten naar me. Ze hadden vreemde korte geweertjes, wat later ‘stenguns’ bleken te zijn. Op verschillende afstanden liepen soldaten die in een doosje met een zweep erop praatten. Pas veel later hoorden we dat dat ‘walkietalkies’ waren. Een Amerikaanse soldaat met een sterretje op zijn schouder kwam naar me toe en vroeg me: ‘Where are we?’ Ik zei: ‘You have just arrived in Holland! The first village!’ Als een lopend vuurtje werd het doorverteld. ‘We are in Holland!’ Door de Stashaag waren ze Mheer binnengekomen en onafgebroken marcheerden ze voorbij, de berg op.
Bij de pastorie en voor de kerk sneuvelden een paar Duitse soldaten die nog nutteloze weerstand wilden bieden. Toen we de volgende dag naar de kerk gingen lagen ze er nog, toegedekt met een legerdeken. Tanks, kanonnen en geweldige grote gevaartes die we nooit gezien hadden reden ‘brullend’ voorbij. Later wisten we dat het bulldozers waren. Ook een soort zware tanks met aan de voorkant grote ijzeren of stalen ballen die aan kettingen hingen. Het waren gevaarten die met hun draaiende kettingen en zware ballen tegen de grond sloegen, om zo onder de grond gelegde mijnen tot ontploffing te brengen.
In de grote weide bij de kerk stonden grote legertenten, waar de soldaten van het 9e Amerikaanse leger ‘gehuisvest’ waren. Het weer was slecht. Het regende veel. Het waren hoofdzakelijk Afrikaans-Amerikaanse soldaten, want in deze weide werden de beschadigde tanks bij elkaar gebracht die door deze soldaten naar Eijsden, naar de hallen van de zinkwitfabrieken, werden gebracht voor reparatie. Omdat de grond doorweekt was, brachten deze tanks hopen grond en graszoden mee de straten op. Al spoedig vormde zich bij de kerk een grote bruine modderbrei, wel een decimeter of meer dik. Als een vieze bruine ‘lavastroom’ zakte deze pap langzaam de berg af, zodat de mensen bijna niet meer de kerk konden bereiken en door de weiden kerkwaarts gingen.
Maar laten we terugkeren tot de bevrijdingsavond van 12 september 1944. Mheer was bevrijd. ‘Rood-wit-blauw’ verscheen van veel huizen. Het leek wel ‘broonk’. Wij hadden nog geen grote vlag, wel een kleine en die staken we op de hoek van het huis in de heg. De soldaten lachten om dit ‘kleurrijke’ welkom. Maar in de mei-den hing, in flarden, nog altijd het ‘rood-wit-blauw’ van voor de oorlog. Ze had alle troebelen doorstaan, ook de schoten van de S.S., die verschillende malen hadden geprobeerd de stok van de vlag door te schieten. Het was niet gelukt. Misschien is Mheer de enige plek in Nederland waar de hele oorlog door de rood-wit-blauwe vlag, hoewel gehavend, heeft gewapperd.
Toen de mei-feesten weer werden gevierd, heeft niemand er aan gedacht deze vlag als een kostbaar souvenir te bewaren! Die vlaggen wapperden ook ter ere van de familie van Thiel, waar op 14 september 1944 een jongetje werd geboren. Een dokter was niet in de buurt, maar een Joods-Amerikaanse dokter was behulpzaam bij de bevalling evenals zijn assistent en een apotheker. Ze hielpen ook nog dagen daarna en zorgden dat moeder en kind hun goede zorg en voeding kregen.
Men zal zich in Mheer wellicht herinneren dat we in september 1944 een echt vliegveld in Mheer hadden, boven op ‘g’ne vootpad’, bij de hoeve Snauwenberg. Het was een heel groot stoppelveld waar de ‘Pijpers’ van opstegen en ook, na de verkenning boven de fronten weer landden. Ze vlogen heel langzaam en werden daardoor door het vijandelijke afweergeschut gemist omdat dit meer op snel vliegende vliegtuigen was ingesteld. Omdat ze zo langzaam vlogen, kregen deze vliegtuigjes de naam '’ne dreuvige’! Wie heeft deze naam zo leuk bedacht? Een nieuw woord was er bijgekomen. Het vliegveldje is inmiddels verdwenen. Het zijn nu ‘Pipers’ en algemeen bekende reclamevliegtuigjes.
Tijdens het verblijf van deze Pipers op het stoppelveld bij Snauwenberg, waren ze opgesteld onder de fruitbomen in een aangrenzende weide. Een sergeant, Willy Wine, liet ons graag de vliegtuigjes van dichtbij zien. Voor ons allemaal een bijzondere gebeurtenis.
BRON: Herinneringen uit mijn leven, door Leo Wouters. Deze tekst kwam tot stand in overleg met Wim Senden van Stichting Heemkunde Mheer.
DHR. DEVRIENDT EN ZIJN HONDJE
Met de uiterst geprikkelde Duitse militairen viel zeker in die dagen vlak voor de bevrijding niet te spotten, ook niet in Eijsden. De geruchtenmachine draaide hier al vóór ‘Dolle Dinsdag’ op volle toeren, want de geallieerden, zo kondigde kanongebulder aan, kwamen iedere dag dichterbij. En dat zou een overmoedige Eijsdenaar het leven kosten.
Charles Devriendt (63) was chef van de Technische Dienst van de Zinkwitfabriek in Eijsden. Hij was van 1927 tot 1939 ook voorzitter van de Oude Harmonie van Eijsden. De in Luik geboren Devriendt was reserveofficier in het Belgische leger. Toen hij op 8 september vernam dat het Amerikaanse leger naderde, nam hij het koene maar roekeloze besluit een handje te gaan helpen.
Hij trok zijn legeruniform aan, speldde zijn decoraties uit de Eerste Wereldoorlog op en toog samen met zijn hondje te voet en gewapend met een pistool naar de grensovergang Withuis. Daar commandeerde Devriendt een aantal auto’s van terugtrekkende Duitsers aan de kant en ontwapende de inzittenden van de eerste auto. Soldaten uit de tweede auto merkten dat het om een eenmansactie ging en reageerden onmiddellijk. Devriendt werd doorzeefd met kogels uit automatische wapens. Volgens de overlijdensakte overleed Devriendt net op het grondgebied van de Belgische buurgemeente Moelingen.
De Duitsers dachten aan een georganiseerd complot en wilden represailles. Vijftien inwoners van Withuis werden opgepakt en naar Visé afgevoerd. Mochten zich bij het Withuis nog moeilijkheden voordoen, dan zouden ook zij worden doodgeschoten.
Maria Walpot (1906-1985), een van de gedeporteerden en exploitante van het grenscafé onderhield al jarenlang zakelijke relaties met de officieren van de grensbewaking. Door bemiddeling van één van deze officieren, Heini Abramowski, lukte het Maria zichzelf, haar echtgenoot Sjeng van der Cruijs (1906-1960) en alle andere gegijzelden vrij te krijgen.
De vermoorde Charles Devriendt was weduwnaar en woonde in een van de bijgebouwen van het kasteel Eijsden. Kasteelvrouw gravin De Liedekerke vernam van het incident bij het Withuis en vond het verschrikkelijk dat daar een Belgische officier als oud vuil dood in de goot lag. Zij benaderde huisarts Jean Jacobs (1915-2007). Deze wist van de Duitsers gedaan te krijgen dat het lijk vervoerd kon worden naar het lijkenhuisje van het protestantse kerkhof in de Caestertstraat in Eijsden.
BRON: De Bevrijding van Eijsden-Margraten in september 1944. Een uitgave van de Gemeente Eijsden-Margraten. Deze tekst kwam tot stand in overleg met Herman van de Berg en Marie-Anne van der Cruijs van Stichting Eijsdens Verleden.